De vijftien vervoerregio’s hebben de afgelopen jaren bergen werk verzet. We maken de balans op met Filip Boelaert, secretaris-generaal van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken (DMOW) en ambtelijk voorzitter van vervoerregio’s Antwerpen en Vlaamse Rand.
De wisselwerking tussen team MOW en lokale besturen maakt van de vervoerregio’s een goed functionerend geheel.”
Filip Boelaert - secretaris-generaal Departement Mobiliteit en Openbare Werken
“De 15 vervoerregio’s werden gecreëerd zodat Vlaanderen én de steden en gemeenten de mobiliteitsuitdagingen in de omgeving samen kunnen aanpakken. Ze komen voort uit het decreet basisbereikbaarheid. Dat decreet had onder meer als doel om ons openbaar vervoer om te vormen naar een vraaggestuurd systeem. En om zo het aanbod beter af te stemmen op de vraag van de reiziger en de reële vervoerstromen. Zo voorziet De Lijn meer en snellere verbindingen op drukke plaatsen én op minder drukke plaatsen voorzien ze flexvervoer. Deelsystemen, zoals (elektrische) deelfietsen en -wagens, vormen een aanvulling op het openbaar vervoer. Vervoerregio’s bekijken deze uitdagingen op een integrale manier. Van openbaar vervoer tot het wegennetwerk, fietsnetwerk en alle andere vervoermiddelen: ze zijn allemaal met elkaar verbonden.”
“Er wordt heel constructief samengewerkt. Uiteraard blijven er discussies, maar dat is ook de bedoeling. We ervaren dat je door als regio samen te werken beter beleid kan maken dan alleen. De politieke voorzitters van elke regio verdienen daarom ook zeker een pluim. Zij hebben het belang van de vervoerregio uitgedragen naar hun collega-gemeentebesturen. En ook team MOW heeft een belangrijke ondersteunende en adviserende rol gespeeld. Die wisselwerking maakt van elke vervoerregio een goed functionerend geheel.”
“Absoluut. Op ongeveer drie jaar tijd hebben we vijftien regionale plannen uitgewerkt, en ze gekoppeld aan een concreet actieplan. Toch wel een prestatie. Zeker als je weet hoe complex het proces was, met hoeveel partijen we rekening moesten houden en dat alles getoetst moest worden aan de milieuregelgeving. Maar we hebben alles tot een goed einde gebracht.”
“Nu komt de volgende taak. De komende maanden wordt het Geïntegreerd Investeringsprogramma (GIP) van de Vlaamse overheid opgesteld. Dat GIP zal Vlaanderen gebruiken voor de sturing van de keuzes voor investeringen en prioriteiten. Een uitdaging is ook om de actieplannen daarin een plaats te geven. Natuurlijk kan je die niet meteen helemaal uitvoeren. Dan zou heel Vlaanderen een werf zijn, en er zijn ook gewoon de middelen niet voor. Er zullen dus keuzes gemaakt moeten worden. En daarvoor zal ook de steun van de vervoerregio’s nodig zijn.”
“Ik hoop dat alle nieuwe besturen met hetzelfde engagement en enthousiasme gaan samenwerken als hun voorgangers. De vervoerregio’s zijn er uiteindelijk voor hen. Zij zijn mee aan zet de komende jaren, wanneer we alle sterke plannen vertalen naar de praktijk."