De meeste vervoerregioraden leggen momenteel de locaties vast van hun mobipunten of zullen er binnenkort aan beginnen. “De locatiekeuze voor een mobipunt gebeurt altijd op basis van een bestaande vervoervraag. De grootte en categorie van het mobipunt wordt bepaald door de nabijheids- en netwerklogica”, zegt mobipuntenmanager Laura May van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken.
Laura May, mobipuntenmanager: “We willen ruimte laten voor maatwerk bij de inrichting van een mobipunt.”
Op 11 september keurde het Vlaams Parlement een Besluit van de Vlaamse Regering over mobipunten goed. Daarin worden de mobipunten onderverdeeld in verschillende categorieën. Van ‘groot’ naar ‘klein’: interregionale, regionale, lokale en buurtmobipunten (zie kader).
“Om te bepalen waar er een mobipunt moet komen, en van welke categorie, wordt gekeken naar het vervoerpotentieel”, zegt mobipuntenmanager Laura May. “Die wordt bepaald op basis van opstap-, afstap- en overstapmogelijkheden. Daarbij zijn de ‘nabijheidslogica’ en ‘netwerklogica’ van belang. De nabijheidslogica vertrekt van de buurt: zijn er voldoende stimuli om hier op- of af te stappen? Zijn er bijvoorbeeld woon- of werkgelegenheden, een school, winkels, horeca, … in de buurt? De netwerklogica vertrekt vanuit de overstapmogelijkheden: welke vervoerlijnen komen samen? Op welke andere modi of lijnen kan de reiziger overstappen? De nabijheidslogica zal op elk vervoerniveau meespelen, maar waar de netwerklogica belangrijker wordt, verkleint de rol van de nabijheidslogica. Op buurtniveau zal de nabijheidslogica dus belangrijk zijn, terwijl die op interregionaal niveau minder doorweegt.”
“De mobipunten volgens netwerklogica worden geïntegreerd in het regionaal mobiliteitsplan dat de vervoerregioraden opmaken. Voor buurtmobipunten op basis van nabijheidslogica kunnen steden en gemeenten onafhankelijk beslissen over de locatie, maar een inbedding in het regionaal mobiliteitsplan is aan te bevelen. Voor de aanleg van mobipunten langs gemeentewegen kunnen gemeenten subsidies krijgen.”
Het Besluit van de Vlaamse Regering legt vast welke voorzieningen minimaal in een mobipunt aanwezig moeten zijn (zie kader hiernaast), maar de projectstuurgroep (PSG) beslist over de concrete inrichting. “We vinden het belangrijk om bij de inrichting ruimte te laten voor maatwerk”, vult Laura May aan. “Elk mobipunt is immers anders omwille van de ruimtelijke context. Om de projectstuurgroep te ondersteunen, werken we nog aan gedetailleerde ontwerprichtlijnen voor de inrichting. Ook de toegankelijkheidsvoorwaarden zullen daarin duidelijk uitgelegd worden.”
“Een mobipunt in Hoppinstijl moet sowieso altijd snel herkenbaar zijn. Mensen moeten van ver kunnen zien waar er een mobipunt is, onder meer door een opvallende zuil met het herkenbare logo en de kenmerkende kleuren van Hoppin. Om uniformiteit in de merknaam te verzekeren, heeft de communicatiedienst van ons departement een huisstijlgids gemaakt voor Hoppin (zie pagina 3 voor meer uitleg rond de communicatietoolbox). Een mobipunt in Hoppinstijl zal duidelijk op de zuil aangeven welke vervoermodi er beschikbaar zijn.”
“Als mobipuntenmanager ben ik fulltime bezig met mobipunten”, zegt Laura May, “vooral met overkoepelende aangelegenheden zoals het richtinggevend kader, de financiële opvolging, het beheer van de databank met mobipunten of de regelgeving. Voor info en vragen over specifieke mobipunten kunnen steden en gemeenten best terecht bij de gekende MOWcontactpersonen voor hun regio.” De gegevens van MOW-contactpersonen vind je op www.vlaanderen.be/ basisbereikbaarheid/vervoerregios .
Meer details vind je in het Besluit van de Vlaamse Regering over mobipunten op www.vlaanderen.be/basisbereikbaarheid/ combimobiliteit