Hoe krijgen het kernnet en het aanvullend net vorm?

Uit mobiliteitsbrief 185 - Basisbereikbaarheid

De Lijn werkt tegen de herfst van 2018 een ontwerpvoorstel voor kernnet en aanvullend net uit voor alle resterende 11 vervoerregio’s van Vlaanderen. Op basis van de ervaringen in de vier proefregio’s is daarvoor een methodologie opgesteld.

De methodologie bestaat uit een complex geheel van elementen die sterk met elkaar verweven zijn. Bij het uittekenen van de eerste ontwerpvoorstellen voor een kernnet en aanvullend net vertrekt De Lijn van de bestaande vervoersstromen. Daarnaast houdt de maatschappij al zo veel mogelijk rekening met de uitgangspunten van basisbereikbaarheid, de hiërarchisering van het net, het huidige net en tellingen, het intrinsiek potentieel, de gekende plannen en vragen, attractiepolen, verkeersmodellen en kosteninschattingen.

Magnetenanalyse

Het basisvoorstel dat De Lijn tegen einde 2018 opmaakt, doorloopt nadien nog een traject door de vervoerregioraden (zie ook schema hieronder). Het is immers belangrijk dat voor de opmaak van het uiteindelijke kernnet en aanvullend net niet alleen naar de huidige vervoersstromen gekeken wordt, maar ook naar de attractiepolen. Daarom zal er, los van de vervoersstromen, een ‘magnetenanalyse’ gebeuren. Die brengt de verschillende attractiepolen binnen de regio in kaart. Zo kan men een vervoersnetwerk beoordelen aan de hand van ruimtelijke kenmerken en objectieve data (inwonersaantallen, arbeidsplaatsen, leerlingenplaatsen), rekening houdend met het lokale verplaatsingsgedrag.

methodiek.jpg

Verschil tussen kernnet en aanvullend net

Het kernnet verbindt kernen met elkaar, bedient de belangrijke centraal gelegen attractiepolen en voorziet een performant aanbod voor de voorstedelijke en de interstedelijke verplaatsingsnoden. De lijnen sluiten aan op het treinnet en/of vervolledigen dit. Om tot het kernnet te horen, moet de vervoersvraag van de lijn voldoende hoog zijn. Ze vangt een grote verplaatsingsstroom op waar geen treinverbinding aanwezig is en is ruimtelijk structurerend en verbindend.

Voorbeelden kernnet:

  • Tramlijnen
  • Intrastedelijk structurende buslijnen
  • Stadslijnen die ruimtelijk structurerend zijn

 

Het aanvullend net complementeert en ondersteunt het kernnet: de lijnen voeden het kernnet en treinnet en werken anderzijds ook ontsluitend. Ook functionele ritten zoals woon-schoolverkeer vallen hieronder. De lijnen moeten een voldoende hoge vervoersvraag hebben bij een frequentie van min. 1 per uur. Een lijn uit het aanvullende net moet ook een voldoende hoge vervoersvraag hebben, maar zorgt eerder voor verbindingen op secundaire verplaatsingsstromen. Lijnen op assen met een intrinsiek potentieel tussen de 1.000 en 2.500 reizigers per dag behoren tot het aanvullend net.

Voorbeelden aanvullend net:

  • Stadslijnen die niet-ruimtelijk structurerend zijn
  • Leerlingenvervoer
  • Woon-werkvervoer