Minister Weyts: "We gaan de lokale expertise eindelijk echt benutten"

Uit mobiliteitsbrief 185 - Basisbereikbaarheid

Eind 2020 moet basisbereikbaarheid operationeel worden in heel Vlaanderen. “Achter de schermen en onder de waterlijn is er al hard gewerkt”, zegt Ben Weyts, Vlaams minister bevoegd voor Mobiliteit en Openbare Werken. “Vlaanderen is opgedeeld in 15 vervoerregio’s en in 4 proefregio’s wordt basisbereikbaarheid nu op het terrein uitgetest.”

weytsklein.jpgMinister Ben Weyts: “Het Departement MOW wordt de enige echte beleidsregisseur. AWV of De Lijn worden uitvoerende instellingen, die zich focussen op hun operationele kerntaken.”

Wat houdt basisbereikbaarheid juist in?

“Basisbereikbaarheid zet de reiziger opnieuw centraal. We stappen af van de blinde aanbodpolitiek en het centralistische mobiliteitsbeleid waarbij alles beslist werd boven de hoofden van de steden en gemeenten. Er komt een nieuw vervoersmodel dat gebaseerd is op de vraag én dat van onderuit opgebouwd wordt. Het mobiliteitsbeleid wordt meer lokaal: we gaan de expertise van de steden en gemeenten rond mobiliteit eindelijk verzilveren door de lokale besturen mee aan de tekentafel te zetten. Tegelijkertijd wordt het mobiliteitsbeleid meer globaal: alle vervoersmodi worden afgestemd op elkaar en er komt een einde aan de verkokering. De verschillende vervoersmodi mogen niet meer elkaars concurrent zijn: ze moeten elkaar aanvullen en slim op elkaar inspelen. Het gaat om een hervorming die veel impact zal hebben. Op het beleid – we spreken niet alleen over mobiliteitsbeleid, maar ook over infrastructuurplanning of zelfs ruimtelijke ordening – maar vooral ook op de reiziger.”

Welke grote stappen zijn al gezet om basisbereikbaarheid te realiseren tegen eind 2020?

“De Lijn hertekent op dit moment met een nieuwe methodologie haar volledige net, om te komen tot een nieuw model met een kernnet en een aanvullend net. Dat kernnet zal bestaan uit de stedelijke en voorstedelijke verbindingen en wordt ook in de toekomst uitgetekend door De Lijn. Het aanvullend net takt aan op het kernnet en bestaat uit bijvoorbeeld de verbindingen met de kleinere kernen en de buitenwijken. De vervoerregioraden zullen dat aanvullende net mee uittekenen.”

Wat moet er nog gebeuren?

“We zijn basisbereikbaarheid, en dan vooral het nieuwe samenwerkingsmodel, nu volop aan het uittesten in 4 proefregio’s. Daar is er al een eerste ontwerp van een kernnet en aanvullend net. De volgende grote stap is voorzien voor de zomer: dan starten we met de werking in de overige 11 vervoerregio’s. Tegen het einde van 2018 moet de oefening in heel Vlaanderen gemaakt zijn. In de loop van 2019 kunnen de vervoerregioraden zich nog buigen over het ontwerp van De Lijn. Nog voor het einde van 2020 moet het nieuwe organisatiemodel van De Lijn echt in voege zijn op het terrein.”

Welke grote uitdagingen moeten nog overwonnen worden?

“Ik zie een belangrijke uitdaging in de vervoersplannen, die moeten uitgroeien tot echte mobiliteitsplannen. In die mobiliteitsplannen moet de werking van ons openbaar vervoer echt verfijnd en versterkt worden, maar er moet ook oog zijn voor slimme verkeersknooppunten, de juiste infrastructuur, de nodige logistiek … Er zal veel werk zijn aan de organisatie van het vervoer op maat. Dat is de verzamelterm voor alle lokale en private initiatieven die inspelen op een heel particuliere nood. Denk aan de belbussen, de pendeldienst van een bedrijf of het busje van een rusthuis. Vandaag is dat aanbod heel versnipperd. Het moet in de toekomst eenvoudiger en efficiënter, met een slimme mobiliteitscentrale die al het vervoer op maat bundelt en werk maakt van slimme synergieën.”

Wat zullen de grootste veranderingen zijn voor steden en gemeenten?

“Gemeenten krijgen nu de inspraak waar ze al lang om vragen. Vandaag zijn burgemeesters en schepenen voor veel burgers het eerste aanspreekpunt bij mobiliteitsproblemen. In werkelijkheid hadden de lokale besturen echter bitter weinig in de pap te brokken over bijvoorbeeld de dienstverlening van De Lijn. Dat is extra jammer als je beseft dat diezelfde lokale besturen tonnen terreinkennis hebben: ze hebben een uitstekend zicht op de noden én op de mogelijkheden in hun regio. We gaan die lokale expertise nu eindelijk echt benutten.”

Hoe zal het toekomstig openbaarvervoersmodel gefinancierd worden?

“Het totale exploitatiebudget blijft in elke vervoerregio op hetzelfde niveau. Er gaat niets af van de huidige middelen. We moeten die beschikbare middelen nu eerst optimaal inzetten vooraleer we weer met een groeimodel gaan werken. Er moet volop ingezet worden op efficiëntie. Er is jarenlang een beleid gevoerd om blind geld te pompen in De Lijn, zonder dat er een evenredige stijging was in het aantal reizigers. Dat kan nu niet meer. Elke cent moet renderen. De vervoerregioraad zal zich buigen over hetzelfde budget voor het aanvullend net en het vervoer op maat. Met andere woorden: hoe lokaler het vervoer, hoe meer inspraak van de lokale besturen.”

Hoe zal er verder over de implementatie van basisbereikbaarheid worden gecommuniceerd?

“Het gaat om een grote en grondige hervorming en dus gaan we proberen om het allemaal goed uit te leggen. Voor de steden en gemeenten komen er speciale infosessies, zodat de vervoerregio’s vlot op gang getrokken worden. Binnen de vervoerregio’s zal de communicatie tussen de verschillende overheden en administraties sowieso veel vlotter verlopen dan voorheen. De lokale besturen krijgen een platform met alle partners en moeten niet meer zoals vroeger 8 verschillende Vlaamse entiteiten afbellen. Daarnaast gaan we een communicatiebureau inschakelen om behalve de steden en gemeenten ook de burgers goed en tijdig in te lichten. Op de website www.basisbereikbaarheid.be is nu al heel wat basisinformatie te vinden.”

Hoe bereidt de Vlaamse overheid zich voor op de komst van basisbereikbaarheid?

“Vandaag zijn entiteiten als De Lijn of het Agentschap Wegen en Verkeer elk apart en naast elkaar bezig met een eigen beleid. Ze focussen zich allemaal erg op de eigen modus en er is geen helikopteroverzicht. We gaan nu alle expertise centraliseren bij het Departement MOW, dat de enige echte beleidsregisseur wordt. AWV of De Lijn worden uitvoerende instellingen, die zich focussen op hun operationele kerntaken. Van dat hele institutionele verhaal zullen alleen de rechtstreekse betrokkenen iets merken. Maar de gevolgen van de nieuwe organisatie zullen vergaand zijn: alle verschillende vormen van vervoer zullen in de toekomst beter op elkaar afgestemd worden. Dat zullen de Vlamingen op termijn echt voelen.”